In de examenbundel staat: (pagina 83)
Na 1585: De nijverheid profiteert van:
- de bevolkingsgroei
- de grote welvaart
- de aanwezigheid van goedkope turf en wind als energiebron
- investeringen, dankzij de mogelijkheid kapitaal te lenen tegen een lage rente
- de afnemende mate van zelfvoorziening in de landbouw
- de opkomst van Amsterdam als Europese stapelmarkt
In het boek van ''Feniks: Dynamiek en stagnatie in de Republiek'' staat: (pagina 30/31)
- In de Republiek was kapitaal ruim beschikbaar. Je kon tegen een lage rente geld lenen, om dit bijvoorbeeld in een bedrijf te investeren.
- Amsterdam die uitgroeit tot de stapelmarkt van Europa.
- De Republiek lag gunstig aan zee en beschikte over een grote handelsvloot.
- De val van Antwerpen in 1585 waardoor veel ambachtslieden en handelaren uit Antwerpen naar de Noordelijke gewesten vluchtten.
- Aanwezigheid van goedkope energiebronnen: turf en wind.
- Op grote schaal werden in de Republiek schepen gebouwd.
3 punten van de examenbundel verschillen dus met die van het boek..
( bevolkingsgroei, grote welvaart & afnemende mate van zelfvoorziening in de landbouw)
Welke zijn nu eigenlijk goed?
Of welke zouden jullie leren?